Ik voel me soms zo vreemd,
alsof alles me de adem beneemt.
Als ik door het gras ren,
en droom dat ik samen met je ben.
Als je naar me lacht,
verlies ik al mijn kracht.
Ik wacht in de gang,
maar ben te bang.
Ik durf het niet te vragen,
je zal me immers nooit op handen dragen.
Ik ben te veel in afwachting,
verdrink in mijn eigen minachting.
Zal ik ooit mijn angst overleven,
om jou mijn hart te geven.