Wachtend als een vlees etende plant
Liggen die hersenen gans verbrand
In dat mooi veel te jeugdig lichaam
Dat stil luistert naar zijn koosjesnaam
Gulzig reikt een ingebeelde hand
Onoplettend rouw of aangebrand
Vaag met wat hulp maar veel te langzaam
Doorheen de tijd minzaam doch eenzaam
Klagend stilzitten bij achterstand
Of reeds weggeschoven aan de kant
Met wat meer geluk zelfs bij het raam
Tegen zijn wil in schijnbaar volgzaam
Wat is men toch gedienstig en charmant
Met iemand die daar zit gans verlamd
Die nu zelfs niet eens meer kan rechtstaan
Om te vragen laat mij hier weggaan