...
Van licht ons wezen, onder bloed, onder bot
onder vele lagen vlees, en vette vachten haar
weggeslikt, diep in onwetendheid onzer strot
spreekt kalm ‘n stem, zo waar onverstaanbaar
als Gods’ weerklank ons ondeugd, ons genot
Van helder licht tot lamp gedimd, ons leven
als land besneeuwd, teveel voos ons aard beval
door oor door oog, o zo door bekoring gedreven
ligt de deugd ons voor, als ‘t vies van Augiasstal
poets noch boen, heeft handwerk ons ooit verheven
We verzamelen juwelen, de outillage der barbaren
gedijt bij dag, maakt van mens ‘n kabinet vol rariteiten
onzichtbaar, de duisternis die wij rond ons vergaren
als sluier ingewikkeld, wij - omgeven door variëteiten
de glans kwijt, de onhebbelijkheid der kinderjaren
Maar waar burger is, daar is moed – en daar is hoop!
ons licht is ons vader is ons leven is ons wezen
en nooit zijn wij zonder, hij is daar, in stem, in loop
in daad, en meer in stil, in vogellied, zo is zijn lezen
laat alles los, en luister hem, o luister - uw vrijheidsdoop
F.