...
Ik liep eens door het iele steegje van de kennis
vuile muren beklad met tekst, bedekt met zwam
bekropen mij, vernauwden mij, verdonkerde mij
en hoe verder ik liep, het einde dat nooit kwam
Steeds meer hunkerde ik naar pis, naar walm
steeds verder sloop ik, kroop ik, en ik genoot
elk de stap welk mij dichter bracht tot erudiet
bestaan, tot ergens ook ik - in duisternis’ goot
Hoe kon ik weten, de verraderlijkheden der dood
toen ik, in spoor naar woord welk zo wijs begon
mij besefte, dat het loffelijke land vanwaar ik kwam
haar pracht en zacht, niet meer voor ogen halen kon!
Ik wilde terug, maar vervlogen was de weg - weg!
ik zocht, ik vocht, maar nergens was verlichting
terneergeslagen zakte ik ineen, in kramp, in pijn
o hoe meer ik vond, de meer werd de verdichting
Zo eng mijn blik, zo innig gleed ik langs de muren
van een luguber steegje in een onwerkelijke stad
waar men mij roemde, mij op handen deed dragen
alsof ik de waarheid, zo blind, in pacht had
Ik verkwijnde, rotte weg, alles - beetje bij beetje, en!
pas toen ontdekkende, ‘t ware licht eind mijn levensjaren
dat in de zoektocht onze levenswegen, wij stap bij stap
niets dienen te vergaren - maar het juist te laten varen
F.