...
Ik heb snot in mijn neus, niet abnormaal
voor koude dagen, dat najaarsvocht kruipt
in het rommelhok, en wintersslijm sluipt
rondom het rood gesnoten snoetenkrocht
maar dan ontleden wij, een goor verhaal!
zie ‘t nasale nat, nu stroperig mij bedruipt
als vette slierten sap vol pulp mij ontgluipt
dan wordt dit schrijven ‘n ziekelijke tocht
‘n onsmakelijk deel, vol taboe en zo banaal
klef en klonterig in menselijk dras gekuipt
dropt het bagger tot diep mijn keel verzuipt
aanklevend mijn ingewanden, o dodelijk vocht
u sloopt mijn leden, en in wurg is mijn taal
gele klonten, klittend in het haar mijne huid
‘n blubberig bad welk ik in mouw en armen snuit
als kleiner kind verzwakt, geen zakdoek zocht
blaffend mijn neusvleugeltjes, schraal en kaal
ontstijgt mij slechts nog klagen, een min geluid
lamlendig gevuld met plakkerig prut, spuit
mijn strot uit, en loopt rijkelijk uit dit gedrocht
van vlees en kwijl, als soep proestend gemaal
een zedenloos fatsoen, een losgeslagen schavuit
zwijnerij als zweem naar verrotgemalen fruit
o mijn gok is vol, en mijn kop vol achterdocht
bang, dat het neusmest meer is - dan normaal
F.