Een zachte huid ontwaakt en bloost in de regen. Verstopt zich in de morgen en leeft geheel toe naar de avonden. Ze struikelen voorbij en hopen zich op in de nachten die zijn verzameld. 'Ik mag toch.' ademt ze en ze schreeuwt. Ze weet, ze hoort en ze voelt het. Verdomme zo goed. Ze weet best wel hoe het moet maar is het niet allemaal zo ongelooflijk relatief. Hoe kan het dan, zijn we de zekerheid niet lange tijd geleden verloren? Veilig opgeborgen rest ons de waardigheid en het vermogen. Alle dingen die ons zijn toegestaan en die simpel mogen. Ik sluit me op achter mijn ogen, als je het niet erg vindt. Ze draait zich en maakt wakker, trekt aan de draden en rolt zich langzaam om. Een verrijking van de morgendruppels die ze zo waardeert. Een tong achter lippen en een gesloten mond. Ze vist de bankstellen uit haar geheugen en teert nog zachtjes en stil op alle wonderlijke dromen. Een almachtige, op dreef zijn we allemaal. Een vastklampen wordt gevolgd door routine en broodnodig ritueel. Het wordt haar ook zo vaak te veel, ze is niet meer dan anderen bestand. Bij, de hand en het erkennen van de aanraking stemmen diepe oceanen tevreden. Eenmaal weggegleden in een wereld van toekomst, kom je slecht toe aan de realiteit. Raak je jezelf kwijt in die heerlijke illusie. Popelend om te verwezenlijken en te begrijpen. Te wonen waar het wil, waar het zo mag zijn. Op je plek gewezen blijft de verstandhouding teder gegeven. Een goed verklaarbaar en oprecht streven, ik ril niet maar begin langzamerhand te beven. Zo mag het en zo eis ik het van mijn leven. Ik heb mijn geloof, gevonden in dit zweven. Heb je even? Ik maak hem wel voor je af, ik doe hem wel even dicht. Geef me een teken van goede smaak en ik beloof je, ik onthoud je gezicht. Geperforeerd in de gaten, dit bewaar ik voor altijd en voor later. Hoe we nu zitten en altijd zaten. Vooruit dan, weet ik - kus me maar.