Hij gaf me een gevoel van onmisbaarheid,
zonder hem lijk ik overbodig geworden.
Rond mijn hoofd cirkelen valse beschermengelen.
Ze fluisteren dat hij om het even wie had kunnen zijn,
zolang hij maar pijnstillend en grensverleggend was.
Dat ik werd gemarkeerd, maar niet verdedigd.
Dat ik nooit mijn vermommingen zal kunnen afschudden en verleiden zonder zonde.
Ik buig mijn hoofd voor mijn valse goden en smeek om genade.