Zes seconden
Zes is een symbool van mijn onwetendheid. Of beter gezegd, jouw onwetendheid. Ik tel de sproeten op jouw gezicht. Het zijn er meer dan één, veel meer, net zo meer als de keren dat je de dobbelsteen opwerpt en het het getal zes laat zien. Ik vraag je of je een schatting kan geven van de tijd. Het is drie over twee ’s ochtends, beweer je. Ik draai me om en kijk op de klok die aan de muur hangt, naast de door jou getimmerde kast. Terwijl ik me weer omdraai vraag ik je waarom je dat weet. Waarom je de seconden telt die voorbij gaan, waarom je weet hoeveel seconden er voorbij gaan terwijl ik nog eens jouw sproeten bestudeer. Ik kan me niet herinneren wanneer ik voor het laatst een kop thee heb gedronken. Wanneer ik voor het laatst je hand heb vastgehouden. Wanneer ik je voor het laatst echt naar me heb zien kijken. Dus ik vraag je of jij het aantal minuten nog weet, het aantal uur misschien. Maar je slaapt al.
Je weet minder dan ik.