Ik ben de koelte zichzelf
Ijskoud als een onmeedogend marmeren poppetje
In een gebergte hier ver vandaan
Mijn rotsen houden iedere nijverige
Op afstand, ijselijk en smartelijk zijn mijn leden
Als een onwaarschijnlijk verschijnsel
Is mijn enige communicatiemiddel
Mijn postvakje gemaakt van distels
Een bedrieglijk oog aanschouwsel
Dat je verleidt tot het te lijf gaan van mijn gestalte
Met slechts een blik op mijn ongemeen
Voorkomen, bevries ik elke drang
Door je doorgewinterde aangezicht
Werk ik iedere poging tot nader contact tegen
Er is geen zon die mijn gebergte weet te onderhouden
Ik breek elk zonnestraal op en bestrijdt het met mijn koele hart
Mijn vingers geleiden me telkens weer tot een transformatie van
Een keiharde koude waarheid, die ik weet te manipuleren
Om het zo tot mijn eigen ingevroren schat te maken