Hij fluistert dat de monsters onder mijn bed niet bestaan,
maar toch durft hij niet te kijken.
Hij streelt mijn gave huid,
en vraagt verbaasd waar mijn wondjes dan wel zijn.
Hij legt zijn zachte hand op mijn hoofd,
maar voelt geen koorts.
Ik wacht tot het virus ook hem te pakken krijgt.
Tot dan mag hij zijn ogen sluiten.