Belofte van een dronkaard
‘k heb mijn tonne volgevreten, ‘k dronk te veel van gerstenat
Om het onbeleefd te zeggen ik ben onvoorstelbaar zat.
‘k weet, het zal weer fout aflopen, straks dan word ik weer vermist.
‘k Ben mezelf weer vergeten, ik heb de kerkmuur volgepist.
En als mijn vrouw weer niet ging zeuren, dan was er niemand die mij zocht
Zij liegt dat ‘k met haar schone centen de een of andere hoer bezocht
Neen; ik was niet weg van vrouwen noch van hoer of noch van maagd.
Neen, ‘t is enkel ‘t lekker bierke dat zo mijn hart en ziel behaagd.
Want in de roes van acht trapistjes ontmoette ik weer mijn moed en jeugd
De nostalgie van ’t ver verleden bezorgde mij enorm veel deugd.
Dan kan ik weer mijn auto rijden zonder angst en met de kunst van toen
Dan weet ik zeker dan de jongeren van nu, mij dat niet na meer zullen doen
Dan kan ik vechten met de beste met een gast van negentien.
Zelfs de sterkste van de boxers zullen straks mijn vuisten zien
Als ze mij weer nuchter vinden, in ‘t een of ander flikkenkot.
Dan zal ik weer die woorden horen, maar vent daar ga je aan kapot.
Dan zal ik het wel opnieuw beloven zoals de reeds zoveelste keer
Neen, schat nu moet je mij geloven, echt schat ik drink geen pintje meer.
‘t maak mij niet uit heel dat kapot gaan, want leven heb ik reeds gedaan.
En als mijn lever ’t zal begeven, mijn God dan ben ‘k er eindelijk aan.