De dag 28 Oktober 2010
Als een adder glijd kille nevel
door een open raam naar binnen.
In de verte, mortier gebulder
wat maar niet wil verstommen.
Het ploegt en groeft, kwelt de aarde
met geisers van rook, geel en rood,
waarin gevallen herfstbladeren,
nu rottend,
in kluwen zijn gevallen.
Inderhaast dat diep gevoeld.
Een etherisch warmte
jegens het koude raam,
waar waas parelde tot tranen.
Nu omklemd hij dit vreemde lichaam,
waar een hart jaagt, luid als trommelvuur
in de bestookte ruïnes van morgen.
Van op deze plek ,
was Passchendaele nog erg ver.
Verweesd volgt ze de vlekjes
die modderlaarzen maakten.
Buiten warrelen sneeuwvlokjes.
Beginnende lapjes, de vergetelheid ontrukt,
die het deken der vergeving vormden
wat het meisje naar zich toetrekt,
zo de levensvonk beschermde.
Teder streelt ze haar bolle schoot,
ze sprak zelfs hun taal niet.
November weg ‘17