En alles wat ik
lijk te hebben
is niet vast
te pakken.
Zoals een kind
haar adem blaast
tot een zeepbel
van stille lucht.
En daarna
met handen
probeert haar
geluk vast te leggen.
Ach doorgrond me niet
want ik zweef
de wolken tegemoet
nee, vang me niet
want spatten zal ik.