De nacht is te kort naar mijn zin
ik staar naar de ochtendnevel
of het zo, in reverse, terug trekken zou.
Achter mij staat een bewogen huis,
uitgeleefd, verlaten, vervallen.
Ik stap vooruit, van de disk-world af,
val in het onbekende.
Op een zekere afstand zweeft een zondige ziel,
het houd handen vast met een aftands wezen.
Iets verder een diep dal
tussen bomen en leugens door
zie ik een naakte waarheid,
doodgeslagen, klaar om verorberd te worden.
Het is een prachtig dal,
vol verassingen en illusies.
Ik wil er heen maar zie een berg van doorns en distels
vergeet als snel waarom ik daar wilde zijn.
Volslagen ontdaan van mijn doel
zweef ik door het luchtledige,
gedragen door een stille wilskracht
die me door donkere plaatsen leid.
Er opent zich een gat, zwart als de hel,
een onweerstaanbare kracht trekt me,
of duwt me, ik weet het niet.
Ik vlieg over, laat me gaan,
iets laat me weten dat ik vol vertrouwen verder kan.
Ik word het gat in geslingerd,
land in een veilig nest,
een groot, net groot genoeg, veilig nest
gebouwd op de grootsheid van verlangen
een kloppend hart in de fundering.
Een huis, diep verborgen in jouw lichaam,
omarmt door jouw ingewanden,
warm gehouden door jouw bloed.