Drie jaren lang, was ik alleen,
ik had niemand om me heen.
Toen,negen jaar geleden, leerde ik jou kennen,
het was voor mij weer helemaal wennen.
Acht jaar lang waren we gelukkig samen,
tot bij jou plots de twijfels kwamen.
nooit heb je mij daarvan iets gezegd,
van je jarenlang gevecht.
Jij wilde plotseling niet meer verder met mij,
ik moest weg, dus jij was vrij!
Nu ik dit gedicht hier zit te schrijven,
denk ik steeds, waarom mocht ik niet blijven?
De eenzaamheid slaat nu echt toe,
ik wordt van dit alles heel erg moe.
Wat wordt mij toch aangedaan,
mijn hele leven is nu naar de maan.
Hoop, liefde en geluk,
alles is nu helemaal stuk.
Maar eenzaam wil ik nooit meer zijn,
eenzaamheid doet zo'n verdomde pijn.
Mijn gedachten vliegen heen en weer,
ik snap de wereld helemaal niet meer.
Steeds maar denken, dat is wat ik doe,
mijn God, ik ben zo moe.
Ik wil afscheid nemen van het leven,
maar ik bedenk; ik heb nog zoveel om te geven.
Deze gedachten houden mij op de been,
ik ga nog lang niet heen.
Mijn hoop op liefde is nog niet vervlogen,
door de gedachte daaraan raak ik toch weer opgetogen.
Ik ga nu slapen, ik ben zo moe,
misschien lacht me morgen het geluk weer toe!