Ze schudt haar haren en
ik grijp grijnzend de
nacht bij de keel, haar
keel die naar me lonkte,
me versierde en me lokte
zodat ik ten val gebracht werd.
Iedereen zag me de trap afdonderen
maar ik blijf hunkeren en vraag
Laten we samen vormen wat de mensheid
niet kon maken jij en ik
en
jij en ik, jij
en ik.
wil de oceanen
kleuren zoals de vreemde plekken in je nek
ik wil ze kussen en je door dat raam dat
buiten van binnen scheidt helpen, ik wil
jouw koffie maken
om je koud tintelende hart
de kamer van onze nieuwsgierigheid
te laten betreden. Laat het
geschreven zijn in de krant die opa dagelijks
op zijn bankje leest, of in 't spel dat kinderen
altijd verzinnen. Laat alles groeien in
de rijke bloesemtuin van mijnheer Janssens,
je weet wel die norse peer die aan zijn lauwe
kop sipt terwijl hij de buren bespiedt.
De afwas doe ik wel maar de mok
met je verliefde blik laat ik even staan