Ik schaamde mij.
De azuurblauwe zee at gulzig van het strand, dat als een enorm bord rijstebrij voor haar lag.
Zelfs de wind had zich bij dit kalme zomerweer een tijdje verlof toegestaan?
De moeder aller wateren schuimbekte wanneer ze zich met haar honderden tongen, zachtjes aan de okergele massa volvrat. Landinwaarts, tot ze de inhoud van haar oververzadigde maag terug gaf, en zich voldaan weer naar haar onmetelijke diepte begaf.
Ze was er niet rouwig om, want ze wist dat het festijn zich morgen en de dagen nadien opnieuw zou voltrekken.
In het Oosten haastte zich een lavakleurige zon uit het zilte water, waarin zij de vorige avond aan de andere kant van de horizon
Verzwolgen was. Geef mij de zon, de eeuwige zon.
Ik zat filosoferend op een golfbreker, en aanzag dit schijnbaar onvergankelijke.
De zon, het koele water, het zand.
De zee, ik realiseerde mij dat ik daar ooit geboren werd als een schichtig pantoffeldiertje en evolueerde tot statische zwevende kwal, dan tot meerval met een norse Chinese snor.
Ik huisde daar diep in die inktblauwe watermassa. Als een slijmerige amfibie sleepte ik mij op het land, richtte mij op, en groeide uit tot het verschrikkelijkste wezen op aarde.
’s Werelds ultieme alles vernietigende kankergezwel, dat zich ijverig inspant om de wondermooie planeet te herschapen tot een onherbergzame dode massa.
Ik aanschouwde nog eenmaal de pracht rondom mij. Ik sloeg mijn ogen neer en schaamde mij.
Den bompa 5-03-2014