ik leef alleen nog 's nachts
zoals het ongedierte
dat knaagt aan mijn zieke hart
en welig tiert
op geklonterd verdient,
ellende en bitterheid
ik ga pas slapen
als de klaarte van de dageraad
ongewenst
door de dubbeldikke gordijnen gloort
dan droom ik
van geraamten
die cynisch
hun rammelende
dodendans dansen
op een knekelberg
als ze me wenken
dans ik met ze mee
in de helse sarabande
dan valt het masker af
en vier ik spottend
en eindelijk bevrijd
het karnaval der doden
waar ik mezelf mag zijn
de dood speelt krassend de viool
de duivel begeleidt hem op een xylofoon
van schedels
we dansen tot de haan
de prachtnacht der gedoemden
aan flarden kraait
ik weet wat ze niet moeten weten,
de huichelaars,
de witgekalkte graven,
die zich mijn vrienden noemden
ze bleven weg toen ik nog leefde,
maar als het doek gevallen is
keren ze misschien terug
als ramptoeristen
om kortstondig rouw en medeleven
te veinzen,
met krokodillentranen
in de ooghoek,
om de vroegere vriendschap
nog even op te rakelen
zonder mij