Half ontloken vrouw
Het waren deze ogen die de despoot
op hoeven zagen dansen,
na het stelen van het licht uit mijn blikveld.
Het waren deze handen die de stenen
een voor een verhevelden
tot ver boven mijn zicht.
Dit hier is het verstand dat door
de grillige natuur verbijsterde,
ten prooi viel voor angst.
Hier hield ik me schuil, stil en klein,
hoe duisternis soms soelaas biedt ,
eenzaamheid als bewaker dient;
niemand doet mij pijn.
Schijnbaar veilig maar nimmer vrij.
Dagen, weken, maanden verstreken,
voordat hoop rijpte tot wasdom,
het besef over mij heen daalde;
de vergankelijkheid van een cocon.
Vandaag hef ik dezelfde handen,
kerf ik als in papier met mijn nagels
een opening in de eens granieten muur.
Vandaag werp ik met dezelfde ogen
een blik op een nieuw gezicht;
open, nooit meer gesloten,
wellicht.