Een hete adem, een trillende stem,
zwetende handen, dat is typisch hem.
hij staat voor de klas,
is er weer eens uitgepikt,
het is alsof de leraar net op de zwakste mikt.
Nu gaat het gebeuren, hij is aan de beurt,
hij voelt hoe zijn gezicht langzaam rood kleurt.
Tranende ogen, een wanhopige blik naar meneer,
een glimlach als reactie, maar die helpt hem niet meer.
stamelende woorden, uit zijn kleine trillende mond,
niet meer als waardeloos gebrabbel, is wat er uit komt.
Knikkende kniƫn , nu gaat het mis,
een felle stem vannuit het bureau, die vraagt of dat alles is.
Prikkende ogen in zijn rug, genadeloos gegniffel
en gemompel, slechte dingen over hem, zo hard, zo stug.
Wat heb ik gister nou geleerd? Dat is alles wat ik weten moet,
iets over bijen en muggen, was het nou zuur, of net zoet?
Geen zinnige gedachte komt nog bij hem op,
alleen het gerommel in de klas, zit nog in zijn kop.
Het gegiechel van de meisjes, en de felheid van meneer,
hij stameld het antwoord niet te weten, als ik mag gaan zitten, dank ik u zeer.
Hij strompelt naar zijn bankje, een propje wordt nog net gegooid,
en gedachteloos staart hij voor zich uit, uitgelachen, hatelijk verstrooid.
Straks met de klas op het schoolplein, daarvoor is ie nog het bangst,
en dat alleen door die allesoverheersende faalangst.
Smascha