1987.
Ongrijpbare liefdeschim .
Toen zag ik de man ; hij stond in een wei .
Zijn ogen keken scherp , toch streelden ze mij .
Zijn lichaam was hard , doch ’t liet me vrij .
Ik voelde me verward , maar innerlijk blij .
Onnoemlijk ver weg en toch zo nabij ;
Het is lang geleden maar ’t blijft me steeds bij .
Nog zie ik zijn lichaam , weer voel ik die band .
Ik verlang naar de liefde ; een betrouwbare hand .
Ik zie hem nooit weer , maar woel in het zand ,
Ik begroef er mijn ziel toen het hooi werd verbrand .
Jij man uit men dromen , een prachtdier zowaar ,
Ik schenk je mijn liefde en je hebt geen bezwaar.
Ik zal je nooit belasten , het lichaam weegt zwaar .
En toch strek ik men handen en streel door je haar .
Je weet niet van mij , tenzij ook bij jou ,
Er een verlangen bestaat naar die onbereikbare vrouw ;
’t welk zweeft door de nacht , waarop je vertrouwdt ,
wetende dat ook jij ongrijpbaar veel van haar houdt .
Marth Haesendonckx .