IK ZONDER JOU
Het is tussen ons als spreken
in een dode taal en de klanken
klinken nauwelijks vaag bekend.
Zacht wordt een woord herhaald
de angst wordt groter en groter
bij het nauwkeuriger wegen.
De dag komt als een rover
doet de vermoeide ogen zeer.
De zon komt op in zijn pracht
het zelf herkent zich niet meer.
Kan niet geloven dat wat gedeeld
voor de wind blijft, verwaait.
De minuten rijgen zich aaneen
in nodeloos herhalen en vermalen
tot fijn stof, onzichtbaar verdwijnt
in ogen, neusgaten en longen
van ons lijfelijk bestaan op zoek
naar de bron van verjongen.