Open de deur.
Was het jouw stem niet uit de diepste krocht,
jouw wervelend hoon die de verwaandste lach
over mijn lippen riep? En al ken ik je niet
bij gezicht, herinnert elk ademteug mij
hoe jij zetelt in mijn ziel.
Ik vraag je, open de deur. De sleutel
in jouw knokige handen omsloten.
Ver ben ik geweest, veel heb ik gezien.
Geen heelmeester voor de wonden
noch dromen gevangen of na te jagen over.
Louter verlangen, lange lanen, bekrompen
dorpen, opgelichte steden.
De haven met zijn hoeren, de kerken
met aflatende vromen. Maagden en bejaarden.
Ik heb het gezien, beleefd, opgeslagen
en bewaard. Het heeft me gemaakt,
verfomfaaid, liefde en haat gezaaid.
Zie, mijn strijd is geklaard, mijn vlam verzwakt.
Ik ben moe van de dag en de nacht
en keer me tot jou toe:
Och lieve vriend, zoete dood het is tijd,
open de poort en laat mij slapen op jouw schoot
want er groeit geen brood meer aan mijn lijf.