Een blauwe vogel vliegt niet meer.
Het ontbeert daarvoor de kracht
telkens weer. Van tijd tot tijd
heft het op zijn vleugels om op
te stijgen naar de blauwe lucht.
De aanzet daartoe verlaat
soms de beugels, maar verliest
al spoedig zijn verlangen
voor een vrije vlucht.
Een kwijnend verlangen plaagt
het telkens weer, als het kijkt
naar de lucht als een teleurstellend
verweer. Op en boven de aarde beweegt
al wat leeft naar eigen waarde.
Maar niet een blauwe vogel.
Die zich beperkt weet door
de tucht; van een leven waarop
een hypotheek van een handicap zucht.