De avond valt en stil word al het leven,
de drukte van de dag doet zijn ogen toe,
uren hebben al hun zin gegeven,
in de avond schemering is niemand zoals jij zo moe.
't geraas van baan en baas word vaag.
Word het niet te veel en slaat het je niet uit het veld?
Uit dit toezien rijst voor mij steeds weer de vraag,
die uit mijn meelevende verstand word gesteld.
"Wie ben je vrouw dat je zo jaagt.
Wat is de zin van al jou strijd,
wanneer je faalt, wanneer je slaagt."
Geniet van alles dan is het niet even maar
lijkt het een eeuwigheid.
De stilte is het dan die mij vraagt:
"heeft de tijd jou of jij de tijd?"