Ik sta op straat
niet omdat ik arm ben
maar omdat ik gestopt ben met lopen
naast mij de man met de viool
zijn linkervoet bonst op het putje
de beat in het riool
de ratten breken de dans open
ik hoor zijn woorden niet
maar zie de klinkers wel
zij zijn het dak van het gezwel
dat bruinharig honderdstaartig piept
eenstemmig en profaan
ik loop op straat
niet dat ik iets zoek
maar ik wou niet langer staan