De dood,
De dood pakte me in zijn handen,
Keek eenmaal met zijn helse rode ogen,
Zoog de adem uit mijn longen,
En liet me glijden in zijn handpalm,
Zijn levenslijnen waren rivieren,
Gevuld met sidderend lava,
En zijn hand was een dodelijke doolhof,
Waar geen spelregels aan zaten,
Al gauw zoog hij mijn ziel,
Uit het diepste van mijn lichaam,
Spon draden om mijn lijf,
En behandelde me als een prooi,
Haalde met zijn angel,
Mijn ingewanden uit mijn lijf,
Het waren nu enkel uren,
Voor mijn dood feitelijk was,
Geen ziel werd gespaard,
Zelfs tranen van een kind,
Werden vol ontzag toegekeken,
Want de dood kent geen gernade.