Drijvend op de thermiek van een zomerse avondwind,
vliegt hoog boven in de lucht,
tussen flarden van wattige wolken,
de vleugels wijd gespreid een vogel in al zijn verenpracht,
Wat aan de onderzijde kwetsbaar lijkt met zijn donzige pluimpjes,
word aan de bovenkant afgeschermd met stevige pennen
sierlijk gedragen op de wind, hoe groot hij ook moge zijn,
Doelloos glijdend, daarbij gretig kijkend naar een nietsvermoedende prooi,
geruisloos afdalend in de hoop zijn prooi te kunnen verschalken,
waarna hij zich van een geslaagde jacht, neervlijd in een tegen soortgenoten beschermde schuilplaats,
om na zijn verdiende jachttrofee te hebben verorberd
weerom op te stijgen om zich te laten drijven tot zich de volgende prooi aanbied,
die willoos in de verpletterende klauwen valt van zijn jagende vijand,
jenne