A.
anders zou ik
lachen
maar zou ik
anders
lachen
zou ik
anders
lachen?
zou ik
spreken
anders
spreken
zou ik,
maar sprak ik
anders?
zou ik wel
spreken
anders
zou ik wel,
maar heb ik anders
gesproken?
verkeerd
gesproken?
plotseling
anders
zou ik wel
willen
zou ik wel
spreken
zou ik wel
lachen
zou ik wel
willen spreken?
lachen?
B.
1)Anders
lachen
spreken
hier lachen
spreken daar
2)Anders
lachen
anders lachen
spreken wel
3)Anders
zou ik
spreken
lachen
spreken
gewoon
4)Anders verdomme
4)Anders
4)Anders
4)Anders
4)Anders
4)Anders
4)Anders
666)Maar niet
C.
sprak ik
lachte
sprak
ik
sprak
anders
niet
anders
niet
lachte
anders
niet
lachte niet
anders
sprak ik
anders?
lachen?
anders lachen?
niet anders
en teveel?
te anders?
spreken
weet het anders niet
weet het ook niet anders
weet anders niets
anders niets