Ruzie.
De tong spreekt kwaad, boos,
in die zin. Tong in glas,
de spiegel van mij, ik erin,
dieper dan vlees en huid.
Tong als spiegel met krijsend geluid,
hij breekt niet, maar mij.
Jouw scherp glas is niet broos.
Ik zie mij in jouw glazen woede,
van angst en wanhoop beven, zoeken
naar een vergeven, een krimpende schedel
en borstbeen (aspirine van doen)
knellend als in een ondermaatse sportschoen.
Tong in glas, mijn roede, spiegelt
een naderende grond tot mijn knieƫn,
en een hopen dat jij knielen zal met vleeslijke
lippen die de vreselijke tong verhullen.