Als jij me ooit had gevraagd waar ik toen zo graag wou zijn,
dan had ik je bij de hand genomen en je mee naar daar gevlogen,
daar waar de bloemen buigen onder zonnestralen,
zo fel dat het je hoofd licht maakt.
De bloedmooie klaprozen die hun hoofden draaien naar de plaats waar ik toen zo graag wou zijn:
het -door de mens- vergeten meer,
met de dikkopjes ronddwarrellend en de zwaluwen laag over het water schierend.
Alleen daar wou ik toen zijn.
Stel me nu opnieuw die vraag en we zijn al sneller vertrokken dan onze schaduw kan volgen.