OORLOG IS VOOR EEUWIG
Uit de scheuren van de verbrokkelde straten,
een stenen wereld van angst,
stijgt een tengere gedaante op.
De bloeddoorlopen ogen staren de leegte in,
speurend naar beweging,
mechanisch als een robot.
De ene arm rond zijn staal geklemd,
de eventuele andere steekt juichend in de lucht,
een uitdaging van het lot.
Tanden knarsen, vingers tokkelen,
bomen houden angstvallig hun bladeren vast,
maar het lot laat op zich wachten.
En dan het schot, de schok, een druppel bloed,
de juichende vuist valt verslagen naar beneden:
een nieuwe pijn om te verzachten.
Het lot kwam toch, niet vroeg wel laat,
in de gedaante van een kogel en een vijand:
nieuwe wezens om te verachten.
Al wat hij wou, was die jungle overleven,
gebrainwashed, getraumatiseerd,
stoer, dapper, jong en kordaat.
Hij was ten dode opgeschreven,
naamloos tot in de eeuwigheid,
mijn kleine naïeve kindsoldaat.