Het is bijna stil
zonder mij.
Ik ben me verloren
in de barsten
van de steen
die je bent.
Het is besmettelijk,
mijn hart
heeft het ook.
Ik ben me kwijt,
weer, in het weer,
in het vocht
van verdriet
dat niet weet waarom
het neerkletst en zwetst
met trieste tong
en waarom
het kwetst.
Ik ben zoek geraakt
in de koude van leugen
of waarheid. Niemand
zal er om malen als ik sterf
of in slaap val.
Ik blijf onvindbaar.