Vanuit haar bovenkamer hekelt ze nog altijd de jongen met de hamer, hem gegeven in de tijd, toen dwalen in het onzichtbare schaduwrijk beheerst werd door het beest, oordelend over zijn lijk, en spijkers nog het meest houvast in handen boden om alle losse eindjes, geschoven onder zoden, vastgespijkerd in refreintjes niet te laten waaien door de jaren heen, noch om haar te naaien, toch onbewust gemeen, maar slechts om het gevaar van psychische ziekten, herkend in warrig haar, waaronder gevoelens piekten, te ervaren om te leren en achteraf eerst iedereen te bezeren, want zij kende de straf.
Ontspoord in gedachten is de vraag: Hoe diep moet je vallen, wat is rock bottom? Moet je een heel leven verknallen - op z’n minst was het stom en daarom geef ik toe, al lang niet meer ruiterlijk, het maakt alleen nog moe - de schijn is slechts uiterlijk en doet er niet meer toe vanaf een 2de hands chesterfield bij een schriftelijke shrink, ik lig nu al veel te lang krom, geknield, zonder wanhopig of dom over te willen komen, geloof ik nu in andere dromen en in het gevaar dat gedachten, als je ze lang genoeg vasthoud, vanzelf uitkomen en gaat het fout, dan heb je het over jezelf afgeroepen, maar ook dit verveeld, ik ga een potje online toepen, genoeg tijd is verspeeld, dus ik laat het gaan vol goede moed... ik hoop dat zij dat ook doet.