Er was eens een sprookje met een eerlijke man
En die man wist nergens het bestaan van
Hij at met zijn handen, sliep op de grond
Wist nog net wel af van het bestaan van zijn mond.
Hij leefde in de bossen, zoals een oerman, jawel
En liep er rond in een warm dierenvel
Hij wist niet van de grote steden
Al wat hij deed was slapen eten.
Hoe hij er gekomen is, weet niemand
Hoe hij er weg geraakt is, weet niemand
Maar ze wisten het wel toen hij er was
Daar vol verbazing, liggend in het gras.
Mensen staarden hem aan, dachten dat hij dronken was
Of weer zo’n vreemde man van over de plas
Maar wetenschappers kwamen het te weten
En wilden direct zijn statussen meten.
Gelukkig was hij, onze man daar in het bos
Levend van dag tot dag, liggend in het mos
Maar nu, onderzocht door al die weetallen
Wou hij liever van de aarde vallen
Een wijze les moet men hieruit trekken
Maak nooit op iemand vlekken
Laat hem zijn zoals hij was
Zelfs al was hij heel vreemd voor zijn ras.