De tijd is gekomen, het moment is daar.
Het andere weet niemand meer,
het andere is reeds lang en diep in de geest begraven.
Deze kamer zo ovaal, waar enormiteit de kern is van mijn staat.
De veroveringen kunnen weer, het mensenlijden breekt eindelijk aan,
hier geen tegenstand, men ziet toch niet meer het verband.
De Perzische woestijn als plaats, men kan daar nu beginnen,
het als dodenakker van de gek te ontginnen.
Het Teutoonse rijk heeft zijn tijd reeds tweemaal gehad.
Goed geprobeerd, maar geobsedeerd heb ik hieruit geleerd,
hoe men neemt wat men zo beheert als alleenheersende heer,
wanneer men met gespijkerde laarzen marcheert,
diepe groeven trekkend over deze wereld eens te meer.
En hoe men ongemaskeerd kan liegen en wenen,
wanneer men tegen de moeders en vrouwen zegt
ze hebben voor de zaak goed gestreden en hun levens gegeven
liggend ginder, ver van hier op de necropolis van de dweper.
Niemand kan me wat, ik ben nu de god onder de mensen,
ik ben nu het hoogste gezag, men doet wat ik zeg,
zelfs de sterren gehoorzamen al mijn wenken.
Beef en sidder o achterlijke der aarde!
Ik ben degene die u allen een laatste groet zal brengen,
voor ik u eigenhandig op Godsakker zal begraven!
De geschiedenis keert en over de levenspaden,
is wederom een gek losgelaten,
die vastberaden met bloed en verschroeiende brandhaarden,
andermaal deze planeet in tranen en as zal laten baden.
De “nieuwe wereld” gek