pendelend ploeg ik
enge sleuven nalatend
door dit ijlende bestaan
zwalpend omheen verkeersregels
en tekens wegend
als symbolen verscholen in holen
die als lichtstralen
doorheen dit transparant bestaan
glimmend mijn graansilo doorsijpelen
pijnlijk de non sens slikkend
van bekrompen geesten in hun vermeende burchten
doch broos schuilend
achter poreuze maagdenvliezen
menslaster ontsproten aan hun leugenpalies
in mij woekerend als een kwaadaardig gezwel
knagend en groeiend houwend in mijn ziel
bestraald met chemisch pennegesmeed
stilzwijgend spreek ik boekdelen
als bomen die honderduit
vertellen zonder woorden
maar niemand bekoren
badend in mijn kano
modderend door de ploeter
naar de machtige oceaan
die zich over mij zal ontfermen