De storm.
“Luister is en fluister is.”
Zijn wereld raakt vol duisternis.
Demonen met demongeweld.
“Ze komen naar ons toe gesneld!”
Angst stroom door de aderen.
Meer angst hoe meer zij naderen.
Spoedig bloeit een zware storm.
Van klein bloeit deze naar enorm.
Hoe moet hij deze monsters weren?
Met kanonnen, en geweren?
Niets schijnt hen te stoppen.
Hij ziet ze rollen, al hun koppen.
Later, na uren razen
komt een vloot die zal verbazen.
Een vloot gelijk aan meerdere vloten.
Tienduizend of wel meerdere boten.
Landend aan het strand en baai,
komt men aan land met veel lawaai.
Schietend vol met nijd,
start een ongelijke strijd.
Verbaasd en ongeloofend,
van de storm oorverdovend.
Hij ziet branden uit de gronden,
zaaiend doden en gewonden.
De donder in zijn oren.
Ten onder en verloren.
De terugkeer van de rust.
De strijd is gestreden. De branden zijn geblust.
Hard heeft men gebeden voor de terugkeer van de rust.
Velen zijn gevallen, maar wat is er gewonnen?
Onbezonnen met kanonnen. Waar zijn we aan begonnen?
De pijn.
Liggend in een hoekje voelt hij al mijn wonden.
Door middel van een doekje wordt zijn bovenbeen verbonden.
Hij vraagt haar om een medicijn. Iets om zijn leed te stillen.
Een middel tegen deze pijn. Morfine of wat pillen.
Dan kijkt hij naar zijn benen. Hij ziet geen benen maar een been.
Het aanblik doet hem wenen, want hij heeft er nog maar één.
Gebroken van verdriet, gooit hij zijn mond en ziel wijd open.
Hij geloofd zijn eigen ogen niet. Hij zal nooit meer kunnen lopen.
Hij streed en hij vocht, voor andermans belang.
Maar rust is wat hij zocht, de hele storm lang….