"Sproetje"
Fris als een strelende winterbries,
enthousiast als de eerste lentebloesems,
de warme gloed van een ondergaande zomerzon,
ingetogen herfstbladeren opkijkend naar hun kalende ouder;
Koesterend zoals een moeder haar dartel veulentje droog likt,
de pleister die de pijn van de wegkwijnende patiënt verzacht,
een onaantastbare, besneeuwde bergflank die over het dal heerst,
enkel met liefkozend strelen is dit instrument te bespelen;
Luisterend oor voor elk bevroren innerlijk,
een zalig meisje, een begripvolle moeder en een volmaakte oma,
de gewonde kleinkinderen zachtjes sussend,
en zoals altijd andermans emoties helend;
Een sprankelend, helder en diepblauw water,
bruisend en deugnietachtig knipogend aan het oppervlak,
met een aanlokkelijke en onovertroffen schat op de bodem,
maar nooit met de intentie misleidend te verblinden;
De hardste steen smelt bij het zien van haar maagdelijk witte huid,
hemelsblauwe ogen waar zelfs de beste redder in verdrinkt,
glimlachende spikkeltjes doen aan oogverblindend vuurwerk denken,
het ultieme schilderij en de volmaakte compositie voor elke kunstenaar;
Een romantische juwelier noemt haar smaragdje, diamantje, saffiertje,
bescheiden als ze is, kijkt ze dan echter blozend weg,
de verliefde poëet doet haar hart heel anders branden…
hij schrijft haar een verwarmend gedicht en titelt het
"Sproetje"