Een hart, een ziel, versplinterd door de maatschappij.
Het einde nabij,
hoe kon het zo komen,
wat is er overgebleven van de dromen.
Macht en hebzucht,
als een zware depressie in de lucht.
Waarom moet ik met tranen toezien,
uitzichtloos de diepte in.
De waarheid wordt slechts verzwegen,
anderen zijn, ten spijt, verlegen.
Dierenogen liegen nooit,
desondanks worden zij in kooien gegooid.
Ze worden het zwijgen opgelegd en de rug toegekeerd,
ik vrees dat men het nooit leert.
Hebzucht, waanzin, macht, geweld.
Alles met het oog op geld.
Geld, hoezo waardevol,
als er voor wordt gemoord, verdriet toegedaan, levens kapotgemaakt soms voor de lol.
Een kinderziel vernietigd,
zonder dromen, zonder zonneschijn, een kleurloos leven nimmer verlicht.
's Nacht kijkend naar de sterren, hopend op dromen,
dromen, dromen, wanneer zullen die komen.
Eindeloos wachtend in de dagelijkse sleur.
Geen uitgang, geen deur.
Chaos overheerst, overweldigd door angst, geen trots,
een opgedwongen leven, zoals zoveel levens, het komt zo plots.
Als zombies, als robots, stress en tijdloos,
wie afwijkt, wie omkijkt, wie uitwijkt is kansloos.
Het bos der zielen is afgekapt,
de zonneschijn der geluk is overschaduwd
en de weerspiegeling van een glimlach vertrapt.