Het kolkende water om mij heen,
Verstikt mij, vertroebeld mijn zicht,
Sleurt mij mee,
Dooft langzaam het licht.
Angstig om me heen speurend,
Op zoek naar wat houvast,
Terwijl het water steeds weer,
Mijn vertrouwen weg wast.
Naar de laatste strohalm grijpend,
Voel ik hoe golven mijn gedachten overstromen,
En zo, langzaam maar zeker,
Zal de rust weer terug komen.
Ik kabbel zacht mee op het ritme,
De chaos even verdoofd,
Zo heb ik het woeste water heel even,
Van zijn golven beroofd.
Maar nadat ik de nacht,
Tevreden heb liggen ronken,
Word ik wakker met de gedachte,
Ik heb weer... mijn verdrinken verdronken.