Als ik ’s morgens met de vogels praat
Hoor ik ze van alles zeggen
Ze vragen hoe het met me gaat
Maar zeggen ook dat ik me er niet bij neer moet leggen
De merel geeft me dan advies:
“doe rustig aan, niet alles tegelijk
Eens zal je grote verlies
Verkeren in geluk en ben je rijk
Een gans hoor ik gakken:
“ga er voor en doe zoals ik
Elk stukje geluk moet je pakken
Voor jezelf en zeg tegen anderen: stik!”
De ekster in zijn nette pak
Hield een hele preek, eigenwijs beest
Je bent ziek omdat een angel je stak
Doe die weg, dan is het leven weer een feest
Want kijk toch eens naar ons dieren
Onbezorgd, er is immers een God die over ons waakt?
Kijk om je heen, dan kun je toch feest gaan vieren?
Halleluja, Als je gelooft is er niets wat je raakt.
Toen moest zonodig de kraai ook wat zeggen
Met krassende stem: “wordt het geen tijd
Om je bij zijn vaderschap neer te leggen?
Je bent echt niet de enige die lijdt”
Geef nu eindelijk maar eens toe
Dat je eigen onmacht is gebleken
Stop met zeuren over: wat ben ik moe
En over dingen die vroeger belangrijk leken
Bekeer je en dan zal God weer luisteren
Kniel in het stof, wordt klein
Doe weg de dingen die je verduisteren
Dan pas zal God weer met je zijn
Ik voelde me een beetje overdonderd
Is mijn ziek zijn een graadmeter voor geloven?
Verdwijnt mijn depressie als ik me bekeer? Verwonderd
Dacht ik: dan kom ik mijn ziek zijn nooit te boven
Wat zullen mijn kinderen later denken?
Zijn geloof was niet groot genoeg?
Teveel zonden om genezing te schenken?
Het was zijn eigen schuld dat God hem sloeg?!
Ik voelde me een beetje boos worden, ik dacht:
Ik hoop dat mijn kinderen zich later herinneren
Hoe ziek ik was, één en al onmacht
De nagedachtenis aan mijn woede mag niet verminderen
Zij mogen weet hebben van mijn leven
Van alles, het vele goede en het vele kwaad
Het enige van waarde wat ik niet op wil geven
Is dat ze weten dan hun vader als kind voor Hem staat
Wie kan ooit doorgronden
Waarom Hij me deze weg laat gaan?
Wie kan zeggen: om die zonden
heb je voor God geen been om op te staan?
Soms zo wanhopig, vol verdriet
Vol boosheid laat ik alle eigenroem gaan
En schreeuw het uit: U beloofde dat U me ziet
Ik doe een beroep op zijn offer, zie mij staan!
En dan weet ik ondanks mezelf absoluut zeker
Dat hij met me is, hoe het ook gaat
Niet omdat ik kon zeggen: Ik dronk die beker
Maar omdat Christus naast me staat
Dan mag ik voor mensen naakt staan
Ze zullen hoofdschuddend zeggen: zie hem nou
Hij is van alle waardigheid ontdaan
Maar vraag ik, Wie van allen staat er dan echt in de kou?
Mijn boosheid, mijn naaktheid, mijn gekte
Mijn tranen, mijn wanhoop en mijn verzet
Mijn zonden. Er is er één die alles bedekte
Zonder dat Hij op alle menselijke voorwaarden let
Toen kwam er een vlinder koffie drinken
Hoe gaat het? Vroeg ik haar
Goed zei ze en met jou? Laat je de moed niet zinken?
Denk erom, ’t komt echt voor elkaar
Maar zei ze me, laat je niet afleiden
Van wat je dwars zat al die tijd
Dieren bedoelen het goed, alles wat ze zeiden
Ook al klinkt het soms als een verwijt
Blijf proberen de oorzaken aan te raken
Blijf niet steken in goed bedoeld advies
Wil je echt beter worden? Praat dan over zaken
Zie zorgden voor wat je voelt als een groot verlies
Maar vroeg ik haar: Gaat het dan niet om teveel drinken
Of om mijn heilige PC?
Kan ik m’n verdriet en boosheid niet verzinken
Door me te gedragen zoals ik vroeger dee?
Kijk naar mij, zei de vlinder zacht
Als ik op de wind weg probeer te komen
Wat zie je dan? Een vlinder zonder kracht
Om recht uit te vliegen, alsof ik leef in dromen…
Maar zie je m’n droom dan ook echt?
Weet je door te dringen in wat ik denk en voel?
Of denk je alleen: die vlinder vliegt niet recht
Snap je een beetje wat ik bedoel?
Als mijn dromen niet anders zijn dan
Nachtmerries die me doodsangst geven
Waarin ik alleen nog maar voel verdriet en pijn
Hoe kan ik dan ooit gewoon verder leven?
Als die droom zo overweldigend is
Dat je je voelt afgesloten voor wat anderen zeggen
Als ik in mijn dromen anderen mis
Wie kan dan vertellen waar ik mij ter ruste neer kan leggen?
Ik zal die droom blijven dromen
Op die mooie roos of op die netel
Steeds weer zal het over me komen
Hoe diep ik mij ook neerbuig voor Zijn zetel
Als ik in mijn gedroom me weg laat zweven
Op de wind en aan niets anders meer kan denken
Dan de breekbaarheid van het leven
Is dan de oplossing me een plattegrond te schenken?
Ik keek de vlinder aan en dacht:
Wat ben je mooi, wat ben je teer
Als ik jou bekijk is er iets in me wat lacht
Iets wat echt bedekt mijn grote zeer
Kijk nou toch, zo teer, zo prachtig
Hoe blijft zo’n schepseltje in leven
Er moet iemand zijn, zo krachtig
Die jou het geluk kan geven
Weet je, zei ik, een traantje wegwrijvend
Ik kan niet alles Terwijl ik zoveel wil
Wat ik doe is maar voor even, niet blijvend….
Toen bleef ik steken in een woordloze gil…
M’n lieve kerel zei de vlinder, bedenk toch goed
Je kunt niet voor alle vlinders leven
Soms moet je laten gaan, hoe zeer het ook doet
Laat het aan die Ander over om alle vlinders gelukkig te maken
Maar kom zei de vlinder, het is tijd
Ik moet gaan, want ook nu zal het zo zijn
Dat we doen waar je zo aan lijdt
Afscheid nemen en ja, dat doet pijn
De zon scheen, er was geen wind
Ze gaf me een knuffel en zei:
Veel liefs, houdt moed, je weet: je bent Zijn kind
Soms huilend, maar eens voor altijd blij
Dag mijn vlindertje zei ik dankbaar
Het ga je goed en toen ging ze er vandoor
We konden iets betekenen voor elkaar
En dat is precies wat ik in Zijn geboden hoor
He, mekkerde de geit, Kijk eens uit
‘k moest lachen en dacht:
Ook al zie je niets als je je ogen sluit,
Voor even of voor altijd: Hij houdt de wacht!