Wat was jij toch mooi,
wat was jij toch prachtig.
jij was niet te fimen,
jou schoonheid te waarachtig.
Mijn bewondering was groot,
want jij was gewoon volmaakt.
maar wat ik nog niet wist,
was hoe jij van binnen smaakt.
Van buiten was jij zoet,
maar van binnen was je bitter.
zoals marmelade en grapefruit,
dat van buiten was maar glitter.
Ik was het, die merkte hoe jij werkelijk was.
Van buiten was jij een zonnegod,
Met je ogen en je smile.
maar van binnen..
van binnen was je rot!