’t Is triestig, het beleid in het algemeen,
de clichés, de reproducties, de banaliteit.
Het wel en wee van het gemeen,
voor hen, een futiliteit.
Niets kunnen ze eraan doen;
Niets is wat het lijkt, niets is zoals het hoort.
Een geringe top met helemaal geen fatsoen;
Neen, geen van hen wordt bekoord.
Hier en daar een lichtpunt in die obscure wereld,
vol eenzaamheid, onrecht en misnoegen.
Een lichte schemering waarin men kegelt,
een klein deel van de echte illusie waarvoor ze zwoegen,
desolaat, ten einde raad...
Iedereen weet, iedereen ziet
subversieve acties, neerslachtige gedachten... voor het vergiet.
“Nec spe, nec metu”