De dichter zit op de heuvel
Het is avond
Hij kijkt naar de stad
Beneden in het dal
Hij ziet de lichten van straten, pleinen
Achter allerlei ramen
Lichten van auto's
En ergens in een hal
De stad valt stil
De lichten doven één voor één
Tot er nog één stip overblijft
Net iets te ver
Tot ook die verdwijnt
Met een stem die roept
En met een flits
Als een stijgende ster
De zon komt op
Het is ochtend
De stad is grijs
En de lucht amper blauw
De dichter slaapt op de heuvel
Met de ogen open
Waarin zijn laatste tranen zijn vermengd
Met de eerste dauw