Door kapot geschoten straten, zonder vader zonder land
Loop je hulpeloos verlaten, aan je moeders wanrme hand,
Als een schaap tussen de wolven, bestemming onbekent,
En niemand ziet hoe klein je bent, Niemand ziet hoe klein je bent.
Morgen zal het vrede zijn,
Zal de zon weer strelen,
Zal de wereld weer een speeltuin zijn,
Kan je rusting spelen.
Na de winter komt de lente, word de grijze lucht weer blauw,
Maar al kom je uit de oorlog, gaat de oorlog nooit uit jou,
Mooie ogen zijn vergiftigd, zijn aan het geweld gewent,
En niemand ziet hoe kein je bent, niemand ziet hoe klein je bent.