Af en toe heel even vergeten. De lichtdruppels
op het pad zijn onleesbaar door de snelheid, bijna
altijd te vlug of te langzaam. Ligt dat nou aan mij?
Ik wacht wel ik wacht wel – ondersteboven –
Ze liepen met de kleinste teentjes ze
hebben alle tijd. Ik krijs: !HAAST! De
wijn verdwaalt in de trein, ik wacht wel
of lach ondersteboven.
Ze zoeven (de treinen) zo klein, zo kwijt. Als
ik schaduw zie ben ik bang maar ik lach.
Hier tinkelbel, daar, weg. Achter een schuifdeur
van glas schuilt een groep grijze muizen. Ze
krijsen in hun onmacht en hebben haast
terwijl ik moet wachten en rusten. En het
karton breekt, scheurt, blauw ijzer.
Vrucht. Ik deel, ik ben. Breekbaar ik
ben sterk. Ik wacht niet, ik wacht nooit meer,
ik eet de vruchten die ik voor me krijg – Tijd.