O Schat, wat ben je mooi,
Je ogen schitteren in de zon.
In je wangen vormt zich een kleine plooi,
Je lacht, ik wou dat ik je mond bereiken kon.
Een heldere lag schalt door de gouden gang,
Er gaat een soort innerlijke kracht van je uit.
Ik voel hoe mijn mond een andere vorm aanneemt,
Ik lach wrang.
Er gaat een sprankelende melodie door mijn maag,
Alsof die komt uit jouw zilveren fluit.
Een verdoezelende warmte neemt me in zijn greep,
Ik merk nog dat ik naar je toeloop,
Ik trek je over de streep.
Mijn mond omsluit de jouwe,
Er volgen een paar innige kussen.
Ik sla mijn armen om je heen,
Innig blij kijk ik je diep in je schitterende ogen.
Ze fonkelen als diamanten,
Er laait een vuur in mij op, dat ik waarschijnlijk nooit zal kunnen blussen.
De verdoezelende warmte grijpt me weer vast,
Ik vecht er tegen, maar het is een te grote last.
Langzaam word je door een vurige wervelwind omsloten,
Je prachtige haren waaien hoog op, je bent nu geheel door het vuur ingesloten.
En ik heb het begrepen, voor mij ben je onbereikbaar,
Ik barst in vurige tranen uit en over mijn wangen vormen zich rode strepen.
Ik zal me er over heen moeten zetten, ik zou de vuurmassa uiteen kunnen drijven,
Maar ik weet dat er dan niets veranderd.
Ik kan de grijze nevel van de toekomst niet oplichten,
Maar ik weet zeker dat er hier een soort vervolg op zal komen,
Dan wel niet met mij, zeker met een ander.
Ik zal je nu loslaten,
Ik zal je laten gaan.
Over jouw gouden straten,
Vormt zich nog een enkele traan.
Ik kijk nog een laatste maal naar jou om,
Je tanden blikkeren, ik zie je lachen en voel me ontzettend stom.
Het is zeer pijnlijk, dit aan te zien terwijl ik er niets aan kan doen,
Om jouw mond vormt zich nog een bijna onzichtbare afscheidszoen,
En je bent weg...