De Poort
Door de Muze reeds bevangen
Brandend van een vreemd verlangen
Bij het licht van volle maan
Schrijft zijn dichtershand de woorden
Reist zijn dichtersgeest naar oorden
Waar de Muze hem doet gaan
Langzaam in een droom gerakend
In zijn droom opnieuw ontwakend
In een eenzame vallei
Op die plek zo afgezonderd
Kijkt de dichter, zeer verwonderd
Naar een tuin, van zonde vrij
Uit de eeuwigheid ontsproten
Door een hoge muur omsloten
- Nooit aanschouwde hij dit oord -
Graag zou hij de tuin betreden
Maar uit angst voor het verleden
Staat een kille, bronzen poort
Middernacht, en al is duister
Uit de tuin klinkt zacht gefluister:
“Breek het Brons met Dichterswoord!”
Daarom zal de dichter schrijven
En voor altijd daar verblijven
Bij die kille, bronzen poort.