Eeuwige stilte.
Wat een woord.
Eenmaal je het zegt is het verdwenen.
Stilte.
Het heeft zovele betekenissen,
zovele verschillende opvattingen.
Stilte...
Schitterend, overweldigend.
Zo stil, gewoon niets.
Tegelijkertijd zo rumoerig.
Lawaai in je oren die niet stopt.
Stilte, gewoon voor je uit staren.
Weten dat iemand contact met je zoekt,
je geeft haar een blijk van aandacht,
je hoort niets.
Je focust je. Je focust je om te weten wat ze je vertelt.
Het zijn maar flarden die je hoort.
Onverstaanbare woorden.
Eens af en toe lachen.
Lachen met hetgeen wat je niet hoort.
Je focust je nog harder.
En plots word je overmant, overschaduwd door duisternis.
Door onzekerheid.
De onzekerheid vat je, je weet niet of het wel zo is.
Je steeds harder focussen op dat ene wat ze je vertelt.
Een schaduw wikkelt zich om je als een deken.
En je ziet niets meer. Alleen een donker gat.
Je voelt eens met je arm tot waar dat gat gaat.
Met veel schrik trek je je arm terug.
Het was dieper dan je had verwacht.
Met alle moeite probeer je je weer te focussen op wat ze zegt.
Je blik strak op haar gericht.
Onvermoeid blijf je kijken, staren.
Wijd opengesperde ogen doen je verschieten.
Een blik kijkt strak naar je terug.
De mantel van schaduw wurgt je bijna.
Als handen die naar je nek grijpen.
Handen die naar jouw handen grijpen.
Je wordt meegesleurd, meegezogen in duisternis.
Plots schiet je wakker en zie je haar over je gebogen.
Ze schudt je heen en weer.
Je vraagt ze af wat ze doet.
Je leest de schrik van haar gezicht af.
Tranen vallen op de grond.
Je ziet haar tranen uiteenspatten.
Je stamelt wat uit.
Je murmelt wat. Een glimlach verschijnt toch even om haar mond.
Haar tranen verdwijnen alsof een wind ze wegblaast met een zucht.
Je kijkt wat rond en je beseft.
Je beseft dat ze tranen liet voor je dood.
Ze waande je dood.
Eens zo levendig zie je plots jezelf liggen.
Daar komen weer die tranen.
Deze maal vallen ze op je levenloze lichaam.
Ze spatten uiteen.
Er is geen schok van jezelf. Niets.
Je denkt niets meer.
Een blijk van appreciatie is er dan toch.
Zij apprecieerde je zoals je was.
Hopend dat je terug kan gaan maar je lichaam blijft zo levenloos liggen.
Ontgoocheld dat je nu, nu je weet dat je nodig was,
je wordt weggerukt van die ene persoon die je deed glunderen.
Je sluit je ogen.
En je dwaalt weer af.
Plots schiet je weer wakker en zie je dat het een droom was.
Je merkt dat het slechts een droom was die je ontgoochelde..
Door deze gedachte herneem je telkens het ritme van het leven weer
tot de dag dat deze droom werkelijkheid wordt.
-Het is misschien wat lang maar, het moest er even allemaal uit.-